Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0444

Datum uitspraak2007-02-22
Datum gepubliceerd2007-03-13
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/181 AW + 06/1744 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet tijdig indienen van declaratie voor dienstreizen?


Uitspraak

06/181 AW + 06/1744 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Korpsbeheerder van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 29 november 2005, 05/1215 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en appellant Datum uitspraak: 22 februari 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Niks, werkzaam bij de politieregio Noord- en Oost Gelderland. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door A. Nijboer, werkzaam bij de ACP. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Op 30 september 2004 heeft betrokkene een declaratie ingediend voor dienstreizen welke zijn gemaakt in de periode van juni tot en met december 2003. Het betreft een bedrag van € 162,40. Bij besluit van 31 januari 2005 is betrokkene meegedeeld dat deze declaratie niet tijdig is gedaan, zodat niet zal worden overgegaan tot vergoeding van de gedeclareerde kosten. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juni 2005. 2. De rechtbank heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt. Bij besluit van 27 februari 2006 heeft appellant, onder voorbehoud van het door hem ingestelde hoger beroep, het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard en het gedeclareerde bedrag alsnog uitbetaald inclusief wettelijke rente. 3. Appellant heeft de declaratie afgewezen op grond van de zogenoemde Aanwijzingen reis en verblijfskosten politieregio Noord en Oost Gelderland (hierna: aanwijzingen). Onder punt 9 “Slotbepalingen” van deze aanwijzingen is onder meer vermeld dat declaraties voor reis- en verblijfskosten moeten worden ingediend binnen drie maanden na afloop van de kalendermaand waarop zij betrekking hebben. Daarna vervalt de aanspraak op de vergoeding. 4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het op artikel 50 van de Politiewet gebaseerde Besluit vergoeding dienstreizen politie (hierna: besluit), wordt naar de regels bij of krachtens dit besluit aan de ambtenaar een vergoeding verleend voor reis- en verblijfkosten ter zake van dienstreizen die ten behoeve van de dienst zijn gemaakt. Gelijk de rechtbank heeft vastgesteld is in dit besluit geen termijn voorgeschreven waarbinnen de aanvraag op straffe van verval van de aanspraken moet worden gedaan. Appellant heeft in de aanwijzingen, welke naar ter zitting is verklaard, als beleidsregels moeten worden opgevat, niettemin in verband met de administratieve uitvoerbaarheid van het besluit een termijn opgenomen waarbinnen op straffe van verval van de aanspraak de aanvraag moet worden gedaan. In artikel 2, voornoemd, is echter geen discretionaire bevoegdheid tot het vergoeden van reis- en verblijfskosten vervat, bij de gebruikmaking waarvan appellant beleid zou mogen voeren. Aan betrokkenen is een aanspraak op vergoeding van dienstreizen verleend. Door het hanteren van een aanvraagtermijn met daaraan gekoppeld het vervallen van de aanspraak bij overschrijding van die termijn heeft appellant die aanspraak beperkt, zonder dat hem daartoe in het besluit of anderszins de bevoegdheid is gegeven. De afwijzing op grond van overschrijding van de driemaanden-termijn kan, gelijk de rechtbank daarom terecht heeft overwogen niet in stand blijven. 5. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht tot slot termen aanwezig appellant met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep ten bedrage van € 644,- aan kosten van rechtskundige bijstand en € 25,20 aan reiskosten. Van appellant dient op grond van artikel 22, derde lid, van de Beroepswet alsnog griffierecht te worden geheven. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene ten bedrage van € 669,20, te betalen door de Politieregio Noord- en Oost Gelderland; Bepaalt dat van de Politieregio Noord-en Oost Brabant een griffierecht van € 428,- wordt geheven. Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers, als voorzitter en K. Zeilemaker en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.A. Huizer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2007. (get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers. (get.) R.A. Huizer. HD 09.02